De eerste minister heeft heel wat taken. De vier voornaamste zijn:

  • hij leidt de regering
  • hij zit de ministerraad voor
  • hij vertegenwoordigt de regering bij de belangrijkste gouvernementele en niet-gouvernementele instellingen
  • hij vertegenwoordigt de regering in de wereld

In de eerste plaats is de eerste minister de leider van de regering:

  • hij zit de ministerraad en het kernkabinet voor
  • hij overlegt met zijn ministers en staatsecretarissen, neemt met hen de dossiers door en zoekt oplossingen bij knelpunten.

Daarvoor vergadert hij heel wat, onderhoudt persoonlijke contacten en bestudeert de dossiers. Een aantal medewerkers staan hem bij, maar als regeringsleider en coördinator houdt hij de teugels zelf in handen en zet zich voor elk dossier persoonlijk in.

De eerste minister is het gezicht en de stem van de regering bij de belangrijkste instellingen van het land. De koning, die het hoofd van de uitvoerende macht is, ontvangt de eerste minister regelmatig. De meest zichtbare rol speelt de eerste minister in het parlement, waar kamerleden en senatoren hem over het beleid van de regering ondervragen en interpelleren.

De eerste minister en zijn ministers dienen ook wetsontwerpen in en kunnen die voor de bevoegde commissies van Kamer of Senaat toelichten. Daarvoor werken de uitvoerende en de wetgevende macht nauw samen. De eerste minister moet zijn regering en zijn beleid met open vizier in het parlement kunnen verdedigen. Ook die verantwoordelijkheid vereist vergaderingen, informele ontmoetingen en de nodige dossierkennis.

België was stichtend lid van de Europese Unie, de Navo, de Raad van Europa en de Verenigde Naties. Een klein land dus in het hart van Europa, maar met een ‘groot buitenland’ dat erg belangrijk is voor het wel en wee van de Belgen. Naast de minister van Buitenlandse Zaken besteedt ook de eerste minister veel aandacht aan contacten met andere regeringen en regeringsleiders, vooral in het kader van de Europese Unie en de Verenigde Naties. Zo neemt hij om de zes maanden deel aan de Europese top van staatshoofden en regeringsleiders en ontvangt buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en andere belangrijke personen. Hij reist ook zelf naar het buitenland om er de belangen van het land te verdedigen.

De eerste minister is de eerste minister van alle Belgen. Dat houdt in dat:

  • hij het beleid van zijn regering voor de publieke opinie kan toelichten
  • hij vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties ontvangt
  • hij in de mate van het mogelijke zelf het land afreist om het woord te voeren

Daarvoor voert hij een actief mediabeleid. De eerste minister houdt elke vrijdag na de ministerraad een persconferentie, hij ontvangt journalisten voor een interview en onderneemt heel wat initiatieven zoals toespraken houden, instellingen en bedrijven bezoeken, delegaties ontvangen… Voor een gezonde democratie is dit luik van zijn activiteiten geen luxe. Ze slorpen een behoorlijk stuk van zijn tijd op. Toch heeft de burger recht op direct contact met de regeringsleider en op behoorlijke informatie over zijn beleid. Een ander voordeel is dat de eerste minister actief kan luisteren naar de stem van de burger en zo de vinger aan de pols houdt.

De eerste minister is het hoofd van de Federale Regering: hij leidt de werkzaamheden en coördineert ze. Hij zit de ministerraad voor en oefent zo het gezag uit over ministers en eventueel staatssecretarissen. Zijn ontslag betekent doorgaans ook het ontslag van de regering. Over het algemeen is het de formateur van de regering die eerste minister wordt.

Ook al is de functie essentieel in het politieke stelsel van België, toch bestaat er geen bijzonder rechtsstatuut voor. Oorspronkelijk was er zelfs geen sprake van de eerste minister in de Belgische grondwet.

De regeringen vanaf 1830 kregen wel de naam van de minister die ze gevormd had, maar die formateur had geen specifieke voorrang op de andere leden van de regering. Vanaf 1831 was het vaak de koning zelf die de ministerraad voorzat. Geleidelijk kreeg de zogenaamde kabinetschef een uitgebreidere functie: hij droeg de kandidaten voor de verschillende ministerportefeuilles aan de koning voor en leidde de ministerraad wanneer de koning afwezig was.

Pas in 1918 kreeg de eerste minister een kabinet en werd zijn titel op officiële documenten vermeld. (KB 25 november 1918) In de loop van de tijd zat de koning de ministerraad steeds minder voor en zo won de politieke rol van de eerste minister aan belang, maar nog steeds had hij geen voorrang. Hij bleef zijn ambt met een andere portefeuille uitoefenen.

Na de Tweede Wereldoorlog deed de eerste minister zich als hoofd van de regering gelden. Zijn functie werd ook complexer. Hij leidde immers meestal een coalitie en moest dus vaak als bemiddelaar optreden tussen ministers uit verschillende partijen.

In de aangepaste grondwet van1970 wordt de titel van eerste minister eindelijk erkend (art. 86bis, nu art. 99). Ten slotte verbindt de grondwetsherziening van 1993 de functie van eerste minister uitdrukkelijk met de vorming of het ontslag van de regeringen (art. 96).